Sluit dit vernster
Print dit verhaal

Veluwse roulette

 

Morgen zijn we tweeëntwintig jaar getrouwd. Tweeëntwintig, twee maal het gekkengetal. Gewoontegetrouw komen mijn ouders en schoonouders die dag bij ons vieren met een etentje, voor de twintigste keer. Een keer ging het niet door omdat mijn vader in het ziekenhuis lag en onze tiende trouwdag hebben we tijdens een doodsaaie Rijncruise gevierd. Cadeautje van de ouders. Gezellig met z'n tweetjes en een paar honderd voornamelijk middelbare feestvierders een weekje op een boot zitten en onderweg wijnproeven en oude gebouwen bekijken. Ik ben tot de ontdekking gekomen dat dat reisje symbolisch is voor ons hele verdere leven: de wereld om ons heen viert feest en wij sloffen er fantasieloos doorheen. Opgesloten, meegevoerd door de stroom, de verre oevers onbereikbaar. Zoals steeds vaker de laatste tijd bekruipt me een gevoel van totale moedeloosheid. Champagne morgen, kussen en felicitaties en nóg tweeëntwintig jaar erbij gewenst. Misschien worden het er wel vierenveertig, gezien de optimistische levensverwachting van onze generatie. Ik moet er niet aan denken. Ik staar uit het keukenraam, neem een grote slok kookwijn en probeer me te concentreren op mijn boodschappenlijstje. In grote lijnen staat het menu al vast. Vooraf een quiche van eekhoorntjesbrood. Ik heb een plekje op de golf ontdekt waar die heerlijke paddestoelen staan. Dan een dubbelgetrokken bouillon met fliederdunne sliertjes venkel en kleine bolletjes mon chou. Ik twijfel of ik een op de huid gebakken kabeljauwfilet in een saus van rivierkreeftjes zal maken of iets en crôute. Die vissen zijn binnenkort uitgestorven, las ik. Vorig jaar aten we wild op verzoek van schoonpapa, maar dat is zo afgezaagd. Ik bijt op mijn potlood. Wat zei Henry ook alweer vanmorgen? Had hij al prachtige Bordeaux uit 1986 klaargelegd? Dus toch maar een boeuf Wellington, wat julienne eromheen en een puree van knolselderij. Tussendoor wat kaas bij het restje wijn en als dessert een leuk nieuw recept uit Elle. In witte wijn gepocheerde peren, gevuld met een mousse van mascarpone en room, overgoten met grappa. Ik fleurde weer een beetje op. Koken is het enige wat ik nog leuk vind, experimenteren met mooie ingrediënten, proeven, eten en drinken. Het maakt het leven naast Henry in dit saaie gat op de Veluwe draaglijk. Zelfs de verbouwing vorig jaar bood niet genoeg afleiding, de bouwvakkers waren vriendelijk, maar dik en lelijk, hun luide muziek maakte me gek.

Henry en ik kennen elkaar al zo ongeveer vanaf onze geboorte. Onze ouders bridgen al sinds mensenheugenis een keer per week met elkaar. Ze gingen samen op vakantie en wij dus ook. Het was vanzelfsprekend dat Henry en ik naar dezelfde school, dezelfde dansles, dezelfde feestjes gingen. We hockeyden in dezelfde club, gingen naar hetzelfde zomerkamp. Het hoorde zo, het was zo afgesproken. Een aantal jaren zagen we elkaar wat minder. Henry ging in Delft studeren en ik vertrok als au pair naar het buitenland. Toen we onze verschillende opleidingen afgerond hadden, werd het tijd voor serieuzere dingen: we verloofden ons en trouwden toen onze uitzet bijelkaar gespaard was. Onze ouders planden ons huwelijk tot in detail tijdens hun bridgeavondjes. We hebben geen kinderen. Na een serie onaangename onderzoeken bleek dat het vaderschap voor Henry niet was weggelegd. Er kwamen wel wat onappetijtelijke suggesties, die we niet opgevolgd hebben. Spijt? Niet echt, jonge ouders van nu met luidruchtige, ongedisciplineerde kinderen irriteren me mateloos. Het spijt me wel dat we geen hond hebben, of desnoods een paar poezen. Henry is allergisch voor huisdieren. Een schildpad en zes goudvissen in de vijver waren het maximaal haalbare. De tuin ligt er mooi bij, is in de negen jaar dat we hier wonen volwassen geworden. Onze koperen bruiloft hebben we gecombineerd met een housewarmingparty. Wat oude vrienden, nieuwe buren en nogal wat zakenvrienden van Henry met hun vrouwen, zodat hij de kosten kon afschrijven op de zaak. En de ouders waren er natuurlijk. Ik heb toen de basis gelegd voor mijn reputatie als gastvrouw en kok. We hebben het helemaal gemaakt, vanaf die tijd heet Henk Henry en ik Clara. Alleen mijn moeder noemt me nog Claartje. Als ik nu gauw de boodschappen doe en alvast met de voorbereidingen begin, kan ik morgenochtend een rondje lopen op de golf en de paddestoelen plukken.

Onderweg naar het dorp word ik steeds somberder bij de gedachte aan het etentje morgen, waarvoor ik nu met zoveel tegenzin de voorbereidingen aan het treffen ben. Waarom laat ik dit allemaal lijdzaam toe? Is het echt te laat om er iets aan te veranderen, om niet de vrouw van de succesvolle Henry te hoeven zijn, de dochter van mijn ouders, bejaard inmiddels, maar nog fit, ook niet de captain van het damesgolfteam en zelfs niet dat mens dat zo lekker kan koken? Kan ik mijn leven zó veranderen dat ik niet meer de keuken in hoef te vluchten om mij gelukkig te voelen? Kan dat nog, na tweeëntwintig jaar een braaf leven met Henry te hebben geleid? Zonder veel ups en downs, met een vriendelijke man, die altijd aan mijn verjaardag en onze trouwdag denkt, die onder zijn zakdoeken het kleine doosje van de juwelier heeft verstopt met het cadeautje voor mij, zijn allang niet meer zo stralende bruid? Het scenario ligt vast. De ouders samen in één auto, arriveren precies op tijd, de moeders met hun bloemen, de vaders met hun feestelijk ingepakte flessen onder hun arm. Ik in mijn nieuwe jurk, een maatje groter dan de vorige keer, omdat er afgelopen zomer weer veel gekookt en vooral gegeten is. Ik hoef de verkoopster die beweerde dat dit model een beetje klein viel, niet te geloven, ik weet wel beter. Henry vindt het niet erg, hij is trots op zijn chef de cuisine, de ideale gastvrouw. Hij is nooit boos op mij, komt 's avonds thuis, drinkt zijn whisky achter de krant, vertelt soms wat over zijn dag op de zaak tijdens het eten, schenkt op tijd mijn wijn bij. We kijken wat televisie of lezen, gaan tijdig naar bed, als we niet uiteten gaan of een concert bezoeken. In bed is ook al niet veel te beleven. Zelfs in het begin vlogen de vonken er niet van af, misschien kenden we elkaar té goed of waren we oud vóór onze tijd. Nu is het iets vriendelijks dat we voor elkaar doen. Rustig en niet al te vaak.

***

Ik leg mijn golftas achter in de auto om even negen holes te lopen en te kijken of de eekhoorntjesbroden er nog staan. De tafel is al feestelijk gedekt, alles wat voor te bereiden viel voor ons feestdiner vanavond is gebeurd. Henry en ik hebben elkaar innig gekust bij het ontbijt en mijn nieuwe ring schittert aan mijn middelvinger. Een saffier, blauw, mijn lievelingskleur. Zo lief, zo attent, zo voorspelbaar. Ik loop voorbij de plek waar ik vreemd ben gegaan met de aantrekkelijke golfprofessional van de club. Vreemdgaan is de juiste uitdrukking ervoor. Het was inderdaad vreemd, maar verder meer van hetzelfde, als je even het verschil tussen een springboxmatras met satijnen lakens en een verscholen bospaadje bedekt met een laagje dennennaalden buiten beschouwing laat. En de golfpro had felgekleurde boxershorts, terwijl Henry altijd degelijk wit interlock met Y-sluiting draagt. Terwijl hij zijn zaakje weer opborg en zijn broek dichtritste, keek hij mij samenzweerderig aan en gaf me een knipoog. 'Zullen we verder gaan met de les?’ Ik bekommerde me niet meer om mijn bal die we in eerste instantie waren gaan zoeken in het struikgewas naast de baan, dropte een nieuwe bal en ondanks dat dat mij een strafslag opleverde, speelde ik beter dan ooit, vijf onder mijn handicap. Ik heb de les voor de week erna afgezegd, evenals alle volgende lesafspraken. Dit frivole intermezzo speelde zich een jaar of vijf geleden af, maar ik krijg nog steeds af en toe een knipoogje van hem. Ik zal wel niet de enige zijn.

Mijn paddestoelen zijn er nog, ik herken hun grote donkerbruine hoeden op de dikke gelige stelen. Het herfstbos staat vol met allerlei soorten paddestoelen, ik ken ze bijna allemaal, eekhoorntjesbrood is het lekkerst, meteen gevolgd door cantharellen, maar die worden zeldzamer. Eigenlijk is het verboden ze te plukken, maar aangezien bijna niemand meer wilde paddestoelen in de keuken gebruikt, zijn plukkers niet meer de grootste bedreiging voor de paddestoelenstand. Ik las eens dat in Rusland paddestoelenplukken een nationale hobby is. Er gaan honderden mensen per jaar dood omdat ze de verkeerde opeten. En dat terwijl het merendeel eetbaar is en maar enkele zeer giftig zijn. Van de meeste verkeerde krijg je hooguit in meerdere of mindere mate last van je ingewanden. Ik buk me en snijd voorzichtig drie middelgrote, rijpe boleten af en laat de voet staan, zodat het onderaardse schimmeldradenweb in stand blijft. Ik kijk om me heen, niemand heeft me gezien. Teruglopend naar de fairway valt mijn oog op een groepje groene knolamanieten, giftige paddestoelen die wel voor weidechampignons worden aangezien. Hier ga je werkelijk onherroepelijk dood van. Snel gris ik er een mee en stop hem in mijn jaszak, zodat de andere paddestoelen in mijn tas er niet mee in aanraking komen. Dat zou de pret bederven.
Eindelijk eens iets spannends.
Wie van ons zessen zal vanavond het fatale stukje quiche op zijn bord krijgen?


© Agathe Wurth